direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bosserveldlaan ong. te Beek
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0888.BPBOSVELDONG18-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 2 oktober 2017 heeft het college van de gemeente Beek besloten om in principe medewerking te verlenen aan de planologische mogelijkheid voor het realiseren van één vrijstaande woning op het perceel kadastraal bekend als gemeente Beek, sectie M, nummer 236. Het college heeft besloten in principe medewerking te verlenen onder de volgende voorwaarden:

  • Initiatiefnemer dient de woning toevoeging fysiek te compenseren.
  • Indien initiatiefnemer hier niet aan kan voldoen kan gebruik worden gemaakt van de financiële compensatie voor de woning conform de beleidsregels 'Financiële compensatie kleine woningbouw initiatieven Zuid Limburg'.
  • Bestuurlijk Overleg BO) Wonen Westelijke Mijnstreek (WM) dient akkoord te gaan met de woning toevoeging.
  • De woning dient binnen 3 jaar na het onherroepelijk worden van het ten grondslag liggende planologisch besluit of de omgevingsvergunning te zijn gerealiseerd.
  • De woning dient landschappelijk ingepast te worden.
  • De Kwaliteitscommissie Limburg dient akkoord te zijn met het landschappelijk inpassingsplan.
  • Een exploitatieovereenkomst wordt gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente inzake het kostenverhaal, waarin ook het aspect planschade financiële compensatie, kwaliteitsbijdrage en de landschappelijke inpassing wordt geregeld.
  • De noodzakelijke leidingen en aansluitingen op de riolering voor de te realiseren nieuwe woning voor rekening van de initiatiefnemer zijn.
  • Door de initiatiefnemer op eigen kosten een voorontwerp, ontwerp en vastgesteld bestemmingsplan wordt aangeleverd inclusief de noodzakelijke milieutechnische onderzoeken.

Dit bestemmingsplan is opgesteld om dit planologisch vast te leggen.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de oostzijde van Beek, ten zuiden van de begraafplaats De Nieuwe Hof.

afbeelding "i_NL.IMRO.0888.BPBOSVELDONG18-ON01_0001.jpg" Globale ligging (bron: google earth)

De locatie is gelegen aan de Bosserveldlaan, aan de oostzijde van de woonbebouwing van Beek. Ten zuiden van het plangebied zijn/worden twee vrijstaande woningen gebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0888.BPBOSVELDONG18-ON01_0002.png"

Ligging plangebied met globale plangrens

Kadastrale gegevens

Gemeente : Beek

Sectie : M

Nummer : 236

afbeelding "i_NL.IMRO.0888.BPBOSVELDONG18-ON01_0003.jpg"

Kadastrale kaart

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen in het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied Beek 2011". Dit plan is op 7 juli 2011 vastgesteld. Het plangebied heeft hierin de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' , de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4' en de gebiedsaanduidingen 'geluidzone - industrie' en 'milieuzone - bodembeschermingsgebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0888.BPBOSVELDONG18-ON01_0004.jpg"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Bosserveldlaan ong. te Beek" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding, schaal 1 : 1.000 tekening nummer: NL.IMRO.0888.BPBOSVELDONG18-ON01;
  • regels.

Op de verbeelding is de bestemming van de in het plangebied begrepen gronden weergegeven.

In de regels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin het aan het plan ten grondslag liggende onderzoek en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.5 Leeswijzer

Deze toelichting begint met een algemeen hoofdstuk. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van het plan, voor zover nu bekend. Het beleid komt aan de orde in Hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 en 5 gaan in op de milieutechnische en overige aspecten. Hoofdstuk 6 geeft een toelichting op de regels. De uitvoerbaarheid komt aan de orde in hoofdstuk 7 en tot slot in hoofdstuk 8 het vooroverleg, inspraak en procedure.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied bestaat uit grasland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0888.BPBOSVELDONG18-ON01_0005.jpg"

Zoals op navolgende foto te zien is, zijn er op naastgelegen perceel twee vrijstaande woningen gebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0888.BPBOSVELDONG18-ON01_0006.jpg"

Foto plangebied

2.2 Ruimtelijke en landschappelijke afweging

In de loop der jaren is door diverse ontwikkelingen aan de Bosserveldlaan (zijde buitengebied) een 'lintbebouwing' ontstaan tussen de begraafplaats en Bosserveldlaan 25. De aanwezige kernkwaliteiten versterkt door de landschappelijke inpassing van de verschillende ontwikkelingen hebben bijgedragen aan de huidige ruimtelijke structuur. Kenmerkend voor de lintbebouwing is de differentiatie en afwisseling: perceelsbreedte, bebouwd/onbebouwd, doorzichten naar het aangrenzende buitengebied en groenelementen.

Een belangrijke afweging van de gemeente om medewerking te verlenen aan de realisatie van één vrijstaande woning op deze locatie was de reeds aanwezige ruimtelijke structuur. De realisatie van de twee vrijstaande woningen (nummer 71 en 73) als onderdeel van de bestaande ruimtelijke structuur zijn hiervoor uitgangspunt geweest. De Kwaliteitscommissie Limburg heeft aangegeven dat de Bosserveldlaan een duidelijke groene grens dient te blijven. door op deze locatie slechts één vrijstaande woning te realiseren blijft de nodige openheid en relatie met het aangrenzende buitengebied gewaarborgd. Tussen het plangebied en de begraafplaats blijft een strook de agrarische bestemming behouden, waardoor hier een doorkijk ontstaat naar het buitengebied. Het woonperceel krijgt hierdoor een oppervlakte van circa 934 m2.

Voor het plangebied is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, deze is als Bijlage 2 Landschappelijk inpassingsplan toegevoegd aan dit plan.

2.3 De woning

Momenteel is nog niet bekend hoe de vrijstaande woning er uit gaat zien. De bebouwingsmogelijkheden zijn gelijk aan aangrenzende percelen Bosserveldlaan 71 en 73. De regels van dit bestemmingsplan sluiten aan op de regels van het bestemmingsplan ‘Printhagenstraat en Bosserveldlaan te Beek’ van de gemeente Beek.

Voor het parkeren is ruim voldoende gelegenheid om dit volledig op eigen terrein te realiseren.

Hoofdstuk 3 Beleid

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL).

Het gemeentelijke beleid is ontleend aan het bestemmingsplan Buitengebied en de gemeentelijke structuurvisie.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 in werking getreden. De Structuurvisie infrastructuur en ruimte 2040 (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Om de bestuurlijke drukte te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Deze 13 nationale belangen zijn:

  • Rijksvaarwegen
  • Mainportontwikkeling Rotterdam
  • Kustfundament
  • Grote rivieren
  • Waddenzee en waddengebied
  • Defensie
  • Hoofdwegen en hoofdspoorwegen
  • Elektriciteitsvoorziening
  • Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
  • Ecologische hoofdstructuur
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde

De visie is via regels verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Deze geeft voor het plangebied geen direct bindende regels.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) regelt de doorwerking van nationale belangen op ruimtelijk gebied in gemeentelijke bestemmingsplannen door het stellen van de juridische kaders. Het Barro is ook wel bekend als de AMvB Ruimte. Het besluit is per 17 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn opgenomen:

  • het Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • militaire terreinen en -objecten;
  • de Wadden;
  • de kust (inclusief primaire kering);
  • de grote rivieren;
  • de Werelderfgoederen.
  • reserveringen uitbreidingen weg en spoor;
  • veiligheid vaarwegen;
  • het netwerk voor elektriciteitsvoorziening;
  • de buitendijkse uitbreidingsruimte in het IJsselmeer;
  • bescherming van de (overige) primaire waterkeringen;
  • reservering voor rivierverruiming Maas;
  • de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Voor dit plangebied gelden geen nationale belangen waarmee rekening gehouden hoeft te worden. Dit bestemmingsplan voldoet aan het Barro.

3.1.3 Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid

De nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) verlangt niet alleen dat verantwoordelijkheden en belangen worden benoemd, maar ook dat inzichtelijk is hoe deze belangen zullen worden verwezenlijkt. Het Rijk heeft de nationale ruimtelijke belangen opgenomen in de zogenaamde 'Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid'. Nationale ruimtelijke belangen zijn zaken waarvoor de rijksoverheid een specifieke verantwoordelijkheid neemt, hetgeen blijkt uit de inzet van diverse bevoegdheden en instrumenten om deze belangen te behartigen en te realiseren. Het overzicht van nationale belangen in de Realisatieparagraaf is gebaseerd op een zorgvuldige analyse van de Planologische Kernbeslissingen (PKB's) van het Rijk. De uitspraken in deze PKB's zijn op een beleidsneutrale wijze, dat wil zeggen inhoudelijk ongewijzigd, verwerkt in het overzicht van nationale ruimtelijke belangen, aangevuld en waar aan de orde geactualiseerd. Een beperkt aantal belangen zal worden geborgd met de (toekomstige) AMvB Ruimte.

Het Rijk geeft met deze werkwijze een transparante en scherp geselecteerde invulling aan de sturingsfilosofie 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. Het resultaat hiervan is een heldere en scherpe markering van datgene wat centraal moet. Hierdoor wordt niet alleen voor medeoverheden duidelijk wanneer afstemming moet worden gezocht met het Rijk, maar wordt ook voor burgers, maatschappelijke en andere private organisaties duidelijk waar het Rijk voor staat. De Realisatieparagraaf heeft de status van structuurvisie.

3.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 juli 2017 gewijzigd.

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor wonen is daarmee de lijn, dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van één vrijstaande woning mogelijk.

In dit plan is daarom geen sprake van een woningbouwlocatie en een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro.

3.1.5 Nota Belvedère (1999)

Het plangebied is gelegen in het Belvedère gebied ‘Heuvelland’. Het Heuvelland behoort tot het lössontginningenlandschap. De fysieke dragers van het landschap zijn de plateaus met grote open akkercomplexen of velden uit de Middeleeuwen, de beboste steile plateauranden en de relatief besloten dalen. Kenmerkende landschapselementen zijn landgoederen en buitenplaatsen, holle wegen, paden die dwars over de landbouwgronden lopen, graften, hoogstamboomgaarden en dergelijke, maar ook agrarische nederzettingspatronen, geconcentreerd in dorpen met lineair en verspreid voorkomende solitaire bebouwing, waarvan circa twintig beschermde dorpsgezichten. In de gemeente Beek zijn echter geen beschermde dorpsgezichten gelegen. De cultuurhistorische identiteit van het Heuvelland dient behouden te blijven maar ook verder te worden ontwikkeld.

3.1.6 Nationaal Waterbeleid 2016-2021

Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden openlaten om op langere termijn verdere stappen te zetten. Het kabinet sluit daarmee aan bij de resultaten van het Deltaprogramma. Met deze handelwijze is Nederland koploper en toonaangevend voorbeeld in de wereld.

3.1.7 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling raakt geen nationale ruimtelijke belangen en de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is niet van toepassing.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014)

Op 15 december 2017 is door Provinciale Staten van Limburg het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) geconsolideerd vastgesteld. Het plangebied is binnen het POL2014 aangeduid als: Buitengebied, beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg, uitsluitingsgebied windturbines en strategisch grondwaterbeheer.

Het perceel maakt geen onderdeel uit van het bebouwd gebied, maar maakt onderdeel uit van een lintbebouwingscluster. Het perceel vormt hierin een open plek tussen de begraafplaats en de woningen (nr 71 en 73) aan de Bosserveldlaan. Het invullen van deze open plek met één vrijstaande woning vormt ruimtelijk gezien geen bezwaar.

De realisatie van de vrijstaande woning heeft geen consequenties voor het reliëf ter plaatse van het perceel. Het perceel is vlak en er zijn geen hoogte verschillen ter plaatse van het perceel. aan de achterzijde van de begraafplaats ligt de 80 meter hoogtelijn. Van daaruit loopt het reliëf glooiend op in het aangrenzende buitengebied.

Het perceel maakt onderdeel uit van het lintbebouwingscluster aan de Bosserveldlaan en vormt hier een open plek. doordat de locatie niet behoord tot bestaand stedelijk gebied is extra aandacht nodig hoe wordt omgegaan met deze ontwikkeling.

Doordat de open plek alleen een doorkijk vanuit de Bosserveldlaan biedt naar het aangrenzende buitengebied blijft het open-besloten karakter van het aangrenzende buitengebied behouden.

Het groene karakter ter plaatse wordt versterkt door de landschappelijke inpassing van de woning. Hierbij is aansluiting gezocht qua invulling en uitstraling van de landschappelijke inpassing van de woningen Bosserveldlaan 71 en 73. Door de onderlinge samenhang van de verschillende woningbouwinitiatieven in combinatie met de landschappelijke inpassing wordt het groene karakter verder versterkt.

Van cultuurerfgoed is ter plaatse van het perceel geen sprake.

3.2.2 Omgevingsverordening Limburg

Het plangebied is gelegen in het buitengebied. De locatie ligt in een clusterbebouwing direct aansluitend aan de woonkern van Beek en aansluitend aan de ‘grens stedelijke dynamiek’ (zuid- en westzijde).

De omgeving van het betreffende gebied heeft een relatief open karakter en is ingericht voor gebruik door vooral grondgebonden landbouw. Lokaal komt ook niet-grondgebonden landbouw voor.

Door de inrichting van het perceel blijft het relatief open karakter van het landschap behouden.

3.2.3 Provinciale waarden

Naast de indeling in perspectieven is tevens sprake van diverse provinciale waarden binnen de provincie Limburg. Hierna wordt ingegaan op de groene en blauwe waarden.

Groene waarden

Het plangebied is niet binnen dergelijke waarden gelegen.

Blauwe waarden

Het plangebied is niet binnen dergelijke waarden gelegen.

3.2.4 Limburgs kwaliteitsmenu (LKM)

Voor (nieuw)bouwen in het buitengebied van de provincie Limburg geldt specifiek beleid, te weten de provinciale beleidsregel ‘Limburgs Kwaliteitsmenu’ (LKM). Kort door de bocht impliceert dit beleid dat voor iedere ‘rode ontwikkeling’ (bebouwing) in het buitengebied een ‘groene tegenprestatie’ (natuur) dient te worden geleverd.

Voor (nagenoeg) iedere nieuw te bouwen, of uit te breiden, functie - zogenaamde ‘modules’ - in het buitengebied geldt specifiek beleid. Het uitgangspunt van dit beleid is algehele kwaliteitsverbetering.

De te leveren tegenprestatie kan op diverse manieren worden geleverd. Bijvoorbeeld door het zelf realiseren van nieuwe landschappelijke beplantingen (natuur), het slopen van opstallen of het storten van een financiële bijdrage in een ‘groenfonds’.

Of een initiatief voldoet aan de voorwaarden van het LKM wordt beoordeeld door een onafhankelijke adviescommissie, de ‘Kwaliteitscommissie’. Na inwerkingtreding van het LKM was dit de provinciale ‘Kwaliteitscommissie Limburg’. Per 1 januari 2012 heeft de provincie echter de verantwoordelijkheid neergelegd bij de diverse gemeenten om het provinciale LKM nader te concretiseren in een ‘Gemeentelijk Kwaliteitsmenu’ (GKM).

Het voorliggende plan is uitvoerig besproken met LKM en op 9 april 2019 hebben zij een positief advies gegeven. Dit advies is als Bijlage 1 Advies kwaliteitscommissie toegevoegd aan dit plan.

3.2.5 Verordening Wonen Zuid-Limburg

Op 21 juni 2013 hebben Provinciale Staten de ‘Verordening Wonen Zuid-Limburg’ vastgesteld. In die verordening is bepaald dat gemeenten in Zuid-Limburg geen bestemmingsplannen, beheersverordeningen of omgevingsvergunningen meer mogen vaststellen of verlenen voor het bouwen van meer dan één nieuwe woning. De verordening is gemaakt om op een verantwoorde manier de plancapaciteit voor nieuwe woningen te reguleren. De verordening geldt niet voor plannen die vóór 5 juli 2013 zijn vastgesteld.

De verordening is intussen meermaals geactualiseerd. In de laatste versie dient er voldaan te worden aan de kaders van de Structuurvisie Wonen ZL (20 oktober 2016 vastgesteld door de gemeenteraad van Beek).

  • Subregionaal en Gemeentelijk beleid: binnen deze SVWZL geldt dat voor woningtoevoeging ook woningonttrekking dient plaats te vinden (een erbij een eraf). Voor woningbouwinitiatieven kleiner dan 5 woningen is de mogelijkheid geboden voor het afkopen van de onttrekking van woningen. Beek heeft hiervoor de beleidsregel 'financiële compensatie bij kleine woningbouwinitiatieven Zuid Limburg' vastgesteld december 2017. Hierbij dient voorafgaand aan financiële compensatie door de initiatiefnemer nagegaan te worden of compensatie via onttrekking of sloop mogelijk is binnen de subregio Westelijke Mijnstreek. In voorliggende situatie is die mogelijk. Dit plan staat op de woningmarktprogrammering van de Westelijke Mijnstreek en is daarmee subregionaal afgestemd. Initiatiefnemer compenseert de woningtoevoeging door onttrekking van vier harde woningbouwcontingenten (één bouwtitel) op de locatie Stationsstraat 12 te Elsloo in de gemeente Stein. De gemeente Stein heeft dit opgenomen in het bestemmingsplan "Diverse bouwtitels gemeente Stein" (identificatienummer, NL.IMR0.0971.BPdivbouwtit-VG01). Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 20 december 2018. Hiermee is geborgd dat de compensatie gerealiseerd is voordat de bouwtitel door de gemeente Beek wordt toegekend.

Dit bestemmingsplan regelt de bouwmogelijkheid van een vrijstaande woning en voldoet aan bovenstaande gestelde voorwaarde.

3.2.6 Conclusie provinciaal beleid

Gelet op het in deze paragraaf uiteengezette provinciale beleid wordt geconcludeerd dat voorliggende planontwikkeling daarmee niet conflicteert.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Toekomstvisie 2010-2030: ‘Ondernemend Beek: veelzijdig en vitaal in Zuid-Limburg’

Op 10 december 2009 heeft de gemeenteraad van de gemeente Beek de strategische toekomstvisie van de gemeente vastgesteld. Deze toekomstvisie beschrijft in hoofdlijnen de ambities en speerpunten van beleid tot 2030. Samengevat zijn dit:

  • het actief stimuleren van bedrijvigheid en het ondernemersklimaat en daarmee de regionale economie;
  • (startende) MKB ondernemers worden gefaciliteerd om kleinschalige bedrijvigheid passend in de kernen te vestigen in de kernen;
  • het centrum van Beek moet naast een gevarieerd winkelaanbod tevens een aanbod krijgen voor ontmoeting en vertier om zodoende de levendigheid en de gezelligheid van het centrum te versterken;
  • de bereikbaarheid van en in Beek moet in stand worden gehouden en zo mogelijk verbeterd;
  • geen grootschalige recreatievoorzieningen in Beek maar uitsluitend kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen worden gefaciliteerd;
  • het woon- en leefklimaat wordt zodanig versterkt dat dit voor alle leeftijdsgroepen en voor zowel de huidige als toekomstige nieuwe inwoners aantrekkelijk is; waarbij kwaliteit boven kwantiteit gaat en groen in de leefomgeving een belangrijk uitgangspunt is;
  • het landelijke karakter van het buitengebied wordt behouden en versterkt, waarbij samenwerking met en het faciliteren van agrariërs belangrijk is;
  • cultureel-maatschappelijke voorzieningen, zorgvoorzieningen, sportvoorzieningen en detailhandelsvoorzieningen moeten binnen de gemeente bereikbaar zijn, maar niet noodzakelijk in elke kern;
  • inwoners worden gestimuleerd en gefaciliteerd om actief te participeren in de samenleving, onder andere op het gebied van mantelzorg en vrijwilligerswerk;
  • sportontwikkelingen, in het bijzonder op het gebied van gehandicapten, chronisch zieken en senioren, worden gestimuleerd;
  • ingezet wordt op een klantgerichte effectieve dienstverlening richting de burgers, waarbij de gemeente een betrouwbare partner en een facilitator is die zowel vraaggericht als aanbodgericht handelt;
  • bovenstaande ambities en speerpunten zullen gerealiseerd worden door middel van een proactieve rol in de regio en in een open dialoog tussen gemeente en inwoners, waarbij duurzaamheid een belangrijke kernwaarde is.

Het voorliggende plan zorgt voor een behouden en versterken van het landelijk karakter aan de Bosserveldlaan en past daardoor binnen de ambities en speerpunten van de gemeente Beek, zoals deze zijn opgenomen in de toekomstvisie.

3.3.2 Nota Archeologisch beleid

Met de inwerkingtreding van de wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) sinds 1 september 2007 heeft de gemeente Beek een eigen verantwoordelijkheid voor het bodemarchief. Daartoe is een archeologische beleidskaart gemaakt, bestaande uit een tweetal kaarten.

Archeologische verwachtingskaart

De Archeologische Verwachtingskaart geeft een vlakdekkend overzicht van alle bekende en verwachte archeologische waarden op het grondgebied van de gemeente Beek. Daarbij zijn zes soorten archeologische gebieden onderscheiden.

Archeologische Beleidsadvieskaart

Aan de hand van de Archeologische Beleidsadvieskaart zijn aan de diverse archeologische gebieden beleidsadviezen gekoppeld.

De volgende afbeelding is de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden. Het plangebied is gelegen in een gebied met een middelhoge archeologisch indicatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0888.BPBOSVELDONG18-ON01_0007.jpg"

Of en, zo ja, het soort archeologisch onderzoek dat moet worden verricht is afhankelijk van de ligging, grootte en diepte van toekomstige bodemingrepen. Met behulp van het ‘Stappenplan Archeologie in de gemeentelijke RO’ kan de ‘beoordeling onderzoeksverplichting’ worden uitgevoerd. Zie 5.1 Archeologie.

3.3.3 Structuurvisie Beek 2012-2022 ‘Ruimte voor veelzijdigheid en vitaliteit’

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening dient een gemeenteraad ‘ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening’ voor het gehele grondgebied van de gemeente één of meer structuurvisies vast te stellen. Dergelijke structuurvisie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied, alsmede de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid. De structuurvisie gaat tevens in op de wijze waarop de raad zich voorstelt die voorgenomen ontwikkeling te doen verwezenlijken.

De gemeenteraad van Beek heeft op 22 maart 2012 de Structuurvisie Beek 2012-2022 ‘Ruimte voor veelzijdigheid en vitaliteit’ vastgesteld.

In deze structuurvisie zijn de hoofdlijnen van het (ruimtelijke) beleid voor het hele grondgebied van de gemeente Beek voor de middellange termijn opgenomen. Naast een beleidsbeschrijving, biedt de structuurvisie tevens een instrument voor het kunnen verhalen van kosten in het kader van de grondexploitatie.

Het hoofddoel van de Structuurvisie Beek 2012-2022 ‘Ruimte voor veelzijdigheid en vitaliteit’ is het behouden en versterken van een duurzame omgeving waarin het prettig wonen, werken en recreëren is, met oog voor wat Beek heeft en wil nalaten voor toekomstige generaties. Daarbij wil de gemeente Beek zich blijven ontwikkelen tot een eigentijdse maar authentieke woon-, werk- en leefgemeente. In de gemeente dient sprake te zijn van voorzieningen op maat in elke kern en een hoogwaardige, duurzame landelijke omgeving met blijvende en beleefbare natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten.

In het algemeen kan worden gesteld dat het voorliggende bouwplan past binnen de ambities en speerpunten van de gemeente Beek, zoals deze zijn opgenomen in de structuurvisie.

3.3.4 Waterplan Beek

In augustus 2007 heeft de gemeenteraad van Beek het waterplan voor de gemeente vastgesteld. Dit waterplan is geïntegreerd in het "Beleidsplan afvalwater Westelijke Mijnstreek 2015-2020". Hierin is o.a. beschreven waar we staan en waar de gemeente Beek naar toe willen ten aanzien van de zorgplicht Hemelwater. Het doel is een doelmatige en duurzame omgang met hemelwater. Strategie om dit doel te bereiken is samen met inwoners in te spelen op klimaatverandering o.a. door bij nieuwbouw hemelwater te verwerken op eigen terrein.

3.3.5 Conclusie gemeentelijk beleid

Gelet op het vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid blijkt dat de planontwikkeling niet strijdig is met dit beleid.

Hoofdstuk 4 Milieutechnische aspecten

Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.

4.1 Bodem

4.1.1 Algemeen

De bodem wordt op vele manieren gebruikt, voor bijvoorbeeld woningbouw, landbouw, aanleg van wegen en winning van grondstoffen. Om te zorgen dat dit nu en in de toekomst mogelijk blijft, is een duurzaam beheer van de bodem belangrijk. Doordat mensen al vele eeuwen gebruik maakt van de bodem heeft zij overal sporen achtergelaten. Deze sporen zijn terug te zien in het landschap en te vinden op en in de bodem. Door bodemsanering worden de ernstige chemische verontreiniging van de bodem aangepakt. Bescherming van de bodem betekent bovendien het voorkomen dat schone grond verontreinigd raakt en het rekening houden met de eigenschappen van de bodem.

Het doel van de bodemtoets bij ruimtelijke plannen is de bescherming van de bodem. Een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd om te kunnen beoordelen of de bodem geschikt is voor de geplande functie en of sprake is van een eventuele saneringsnoodzaak.

In artikel 9 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het wijzigen of opstellen van een bestemmingsplan.

4.1.2 Onderzoek

In februari 2018 is door BKK Bodemadvies bv een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in het plangebied.

Doel van het onderzoek is vast te stellen of de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie verontreinigingen bevat die schadelijk zijn voor de volksgezondheid en/of het milieu in het algemeen en zodoende een belemmering of beperking kunnen vormen voor de toekomstige plannen.

Voor de onderzoekslocatie is de hypothese “onverdacht” aangehouden, ook voor asbest. Tijdens de uitvoering van het asbestonderzoek is de hypothese gewijzigd in “verdacht” vanwege de baksteenbijmengingen.

Asbest

Op het maaiveld van de onderzoekslocatie zijn geen asbest verdachte (plaat)materialen aangetroffen. Bij de uitvoering van de proefgaten zijn geen asbestverdachte (plaat)materialen in het opgeboorde materiaal (grove fractie, > 20 mm) aangetroffen.

De analyses van de grondmengmonsters tonen aan dat er geen sprake is van een asbest verontreiniging (asbestgehalte ligt onder de rapportagegrenswaarde voor asbest). De hypothese ‘asbest verdacht’ wordt daarmee verworpen. De locatie is onverdacht voor asbest.

Grond 

De bovengrond is licht verontreinigd met zink. Volgens de Regeling bodemkwaliteit wordt indicatief voldaan aan de klasse Achtergrondwaarde (altijd toepasbaar). De ondergrond is licht verontreinigd met kobalt en PCB. Volgens de Regeling bodemkwaliteit wordt indicatief voldaan aan de klasse Industrie.

Toetsing hypothese De hypothese ‘onverdachte locatie’ voor de onderzoekslocatie wordt door de onderzoeksresultaten niet aanvaard, op basis van de lichte verontreinigingen in de ondergrond.

Slotsom

De bodemkwaliteit is niet geheel in overstemming met de huidige / toekomstige bestemming van de onderzoekslocatie.

Aanbevelingen

Er zijn echter geen belemmeringen of beperkingen aanwezig ten aanzien van de voorgenomen bestemmingsplanwijziging van het perceel.

4.1.3 Conclusie

Het aspect bodem is geen belemmering voor de realisatie van de vrijstaande woning. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek toegevoegd aan dit plan.

4.2 Geluid

4.2.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect "geluid". In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt niet indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.

Aangezien er woningen (geluidgevoelige object) in het plangebied wordt gerealiseerd, dient er akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:

  • de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied;
  • het aantal rijstroken.

In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 200 meter;
  • wegen met drie of meer rijstroken: 350 met
  • er.

In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 250 meter;
  • wegen met drie of vier rijstroken: 400 meter;
  • wegen met vijf of meer rijstroken: 600 meter.

De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:

  • wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur.

Industrielawaai

Bij de aanpassing van een bestemmingsplan dienen de milieuhygiënische randvoorwaarden, voortkomend uit de vergunde rechten van bestaande inrichtingen, gerespecteerd te worden. Tegelijkertijd dient een acceptabel woon- en leefklimaat bij de projectlocatie te worden gewaarborgd. Voor de waarborging van het goed woon- en leefklimaat wordt aansluiting gezocht bij de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” van 2009. Tevens dient onderzocht te worden of het plan “met het oog op bestaande geluidrechten” van inrichtingen in haar omgeving kan worden ingepast.

4.2.2 Onderzoek

Wegverkeerslawaai

Het plan ligt ver genoeg af van in de omgeving gezoneerde wegen. Het plangebied is gelegen aan de Bosserveldlaan. Voor deze weg geldt een maximum snelheid van 30 km/u. Dergelijke wegen zijn op basis van de Wet geluidhinder niet gezoneerd. Het verrichten van een akoestisch onderzoek naar de gevelbelasting is derhalve niet aan de orde.

Voor nieuwe woningen gelegen aan 30 km/u wegen wordt ervan uitgegaan dat de geluidbelasting op de gevel, als gevolg van het wegverkeerslawaai, de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet zal overschrijden. Tevens geldt dat door, de voor nieuwbouw geldende, standaard voorzieningen een karakteristieke geluidwering van 22 dB altijd wordt gehaald. Hierdoor is een binnenniveau van 33 dB gegarandeerd.

Uit onderstaande tabel met GES score volgt dat bij een geluidbelasting van 48 dB sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0888.BPBOSVELDONG18-ON01_0008.jpg"

GES-score tabel

Industrielawaai

Het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van industrieterrein Chemelot. Door de RUD Zuid-Limburg is de geluidbelastingen door Chemelot voor het nieuwbouwplan op de locatie Bosserveldlaan ong. te Beek berekend conform de bouwhoogte in het bestemmingsplan te weten: goothoogte maximaal 6 meter en bouwhoogte maximaal 10 meter. Derhalve is gerekend voor drie bouwlagen (1,5, 5 en 7,5) meter hoogte. Hieruit blijkt dat voor alle 3 de hoogtes de geluidbelasting onder de 50 dB(A) blijft. Er is dus geen hogere grenswaarde procedure nodig. De berekening is als Bijlage 4 HGW-berekening toegevoegd aan dit plan.

Spoorweglawaai

Ten aanzien van spoorweglawaai kan worden gesteld dat er in de omgeving van het plangebied geen spoorwegen zijn gelegen en derhalve ook geen sprake is van spoorweglawaai.

4.2.3 Conclusie

Het aspect geluid is geen belemmering voor de realisatie van de vrijstaande woning.

4.3 Milieuzonering

4.3.1 Algemeen

Nieuwe functies kunnen milieuhinderlijk zijn voor omringende woningen dan wel bedrijven. Er dient een beoordeling plaats te vinden of de nieuwe functie wel milieuhygiënisch inpasbaar is. Er dient daarom beoordeeld te worden of in de omgeving van het plangebied functies voorkomen die gehinderd kunnen worden door onderhavig project of waarvan het project juist hinder ondervindt.

De (indicatieve) lijst “Bedrijven en Milieuzonering 2009”, uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse gemeenten, geeft weer wat de richtafstanden zijn voor milieubelastende activiteiten. In deze publicatie worden de indicatieve richtafstanden gegeven voor de vier ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.

Bij het bepalen van de richtafstanden wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

  • het betreft gemiddeld moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstypen ‘rustige woonwijk’ en rustig buitengebied’;
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten;
  • bij activiteiten met ruimtelijk duidelijk te onderscheiden deelactiviteiten kunnen deze activiteiten desgewenst als afzonderlijk te zoneren activiteiten worden beschouwd, bijvoorbeeld bij de ligging van de activiteit binnen zones met een verschillende milieucategorie.

Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype

afbeelding "i_NL.IMRO.0888.BPBOSVELDONG18-ON01_0009.png"

De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.

4.3.2 Onderzoek

De vrijstaande woning heeft geen functie die volgens de (indicatieve) lijst “Bedrijven en Milieuzonering”, uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse gemeenten in 2009, gezoneerd dient te worden ten opzichte van milieugevoelige functies.

De voorgenomen realisatie van de vrijstaande woning heeft dan ook geen milieu-invloed op omliggende functies.

Voorts dient echter wel gekeken te worden of in de omgeving van het plan functies voorkomen die een belemmering kunnen vormen voor de voorgenomen bestemmingswijziging of worden belemmerd door het plan.

In de directe nabijheid van het plan zijn geen bedrijven gelegen, die belemmerd worden in hun bedrijfsvoering door de realisatie van de woning. de nabij gelegen begraafplaats met bedrijfscode 96031 wordt niet belemmerd in zijn bedrijfsvoering. De woning bevindt zich buiten het afstandscriterium voor geluid van 10 meter.

4.3.3 Conclusie

Dit aspect vormt geen belemmering voor de realisatie van de vrijstaande woning.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

4.4.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

4.4.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze ‘gevoelige bestemmingen’ zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen / klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van ‘gevoelige bestemmingen’ binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

4.4.2 Onderzoek

Niet in betekende mate (MIBM)

in de algemene maatregel ban bestuur 'Niet in betekende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekende mate'is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Om te bepalen of dit plan NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit is gebruik gemaakt van de NIBM-tool van het Ministerie van I&M (versie mei 2014). Om de generatie van verkeersbewegingen te bepalen is gebruik gemaakt van publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', van het CROW (oktober 2012). In deze tool dient het extra aantal verkeersbewegingen ten opzichte van de bestaande situatie te worden ingevoerd.

In de publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', van het CROW wordt de woning welke met dit plan wordt gerealiseerd ingedeeld in de categorie 'koop, vrijstaand'. Voor de woning in een 'weinig stedelijk gebied', gebiedstype 'buitengebied'geldt een verkeersaantrekkende werking van 8,6 (afgerond 9) verkeersbewegingen per dag.

de navolgende tabel geeft het rekenresultaat weer wanneer deze gegevens worden ingevoegd inde NIBM-tool:

afbeelding "i_NL.IMRO.0888.BPBOSVELDONG18-ON01_0010.jpg"

Het omslagpunt wat betreft luchtverontreiniging ligt bij de realisatie van circa 1.500 woningen.

4.4.3 Conclusie

Aangezien er geen overtreding van de grenswaarden plaatsvindt kan op basis van artikel 5.16 van de Wet milieu beheer een vergunning worden verleend.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Algemeen

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

4.5.2 Onderzoek

Met behulp van de risicokaart is door de RUD onderzocht welke risicobronnen relevant zijn voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0888.BPBOSVELDONG18-ON01_0011.jpg" Uitsnede Risicokaart  

Transportassen

Transport over waterwegen

Ten aanzien van de veiligheidsrisico's in het plangebied als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het water zijn uitsluitend waterwegen van belang waar vervoer van gevaarlijke stoffen in bulkvervoer is toegestaan.

Uit het Basisnet water blijkt dat voor de gehele Maascorridor een PR 10-6-risicocontour geldt van 0 meter. De PR 10-6 risicocontour reikt derhalve niet tot aan het plangebied. De Maascorridor ligt op meer dan 3.500 m van het plangebied. Het maximale invloedsgebied ten gevolge van het transport van gevaarlijke stoffen over waterwegen bedraagt 1.070 meter. Derhalve reikt het invloedsgebied van deze waterweg niet tot de planlocatie.

Transport over spoor

Ten aanzien van de veiligheidsrisico's in het plangebied als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor zijn uitsluitend spoorwegen van belang waar vervoer van gevaarlijke stolffen in het bulkvervoer is toegestaan.

De spoorlijn Lutterade - Visé (B) is opgenomen in het Basisnet spoor. Uit bijlage II Tabel Basisnet spoor(Regeling basisnet) blijkt dat het traject ter hoogte van het plangebied is aangewezen als route 100.D Lutterade-Maastricht.

Over het spoortraject vinden conform Basisnet (zie bijlage II van de Regeling Basisnet) transporten met stofcategorieën A (brandbaar gas), B2 (toxisch gas), C3 (zeer brandbare vloeistof) plaats. De maatgevende 1% letaliteitsafstand wordt hierbij veroorzaakt door toxisch gas(B2) zijnde 955 meter. De spoorlijn ligt op een afstand 1.760 meter van het plangebied. Hiermee ligt de planontwikkeling buiten het invloedsgebied van de spoorlijn Lutterade-Maastricht.

Transport over wegen

De planlocatie is gelegen op een afstand van 1.470 meter van de A2. Uit de vervoersgegevens van Rijkswaterstaat blijkt dat over de A2 (wegvak L42) de stofcategorieën LF1, LF2, lLT1, LT2 en GF3 worden vervoerd. De toxische vloeistoffen bepalen in dit geval de begrenzing van het invloedsgebied. Uit tabel 4-2 van de Handreiking Risicoanalyse Transport (HART) volgt dat de grens van het invloedsgebied als gevolg van transport van LT2 880 meter bedraagt. Hiermee ligt op basis van onze afstandsmeting het plan buiten invloedsgebied van de rijksweg A2.

De planlocatie is op circa 1.640 meter gelegen van wegvak L93van de A76. De PR 10-6 contour betreft 6 meter. Uit de vervoersgegevens van Rijkswaterstaat blijkt dat over de A75(wegvlak L93) de stofcategorieën LF1, LF2, LT1, LT2 en GT5 worden vervoerd. De toxische gassen bepalen in dit geval de begrenzing van het invloedsgebied. Uit tabel 4-2 van de Handreiking Risicoanalyse Transport(HART) volgt dat de grens van het invloedsgebied als gevolg van transport van GT5>4000 meter bedraagt. Deze afstand is beleidsmatig begrensd op 1,5 tot 2 kilometer. Hiermee ligt het plan binnen het invloedsgebied van de rijksweg A76. Aangezien het plangebied niet binnen 200 meter is gelegen van de A76, maar wel binnen het invloedsgebied hiervan kan volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Hierbij hoeft alleen ingegaan te worden op de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.

Buisleidingen

Het plangebied is gelegen op een afstand van 1.200 meter van buisleidingen Z-503-01, de inventarisatieafstand hiervan bedraagt 160 meter. Daarnaast is het plangebied gelegen op een afstand van 1.010 meter van Z-503-02, de inventarisatieafstand van deze buisleiding bedraagt 45 meter. Hiermee ligt het lplangebied buiten het invloedsgebied van deze buisleidingen.

Inrichtingen

Het plangebied is op circa 1.200 meter gelegen van het industrieterrein Chemelot en het is hiermee gelegen buiten het invloedsgebied. Op circa 1.055 meter afstand van de planlocatie is een propaantank met een inhoud van 5.000 lliter gelegen behorende bij Ruitersportcentrum Beek B.V., Manageweg 17 te Beek. Deze propaantank valt onder het Activiteitenbesluit millieubeheer, hiervoor gelden vaste afstandseisen, namelijk 25 meter. Hieraan wordt ruimschoots voldaan. De planlocatie ligt buiten de vaste veiligheidsafstanden van de propaantank.

4.5.3 Conclusie

Conform het Bevt is een beperkte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk met betrekkingen tot de risico's ten aanzien van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg A76. De verantwoording van het groepsrisico kan beperkt blijven tot de thema's beheersbaarheid en zelfredzaamheid. Voor een beperkte verantwoording van het groepsrisico moet door het bevoegd gezag advies worden gevraagd bij de Veiligheidsregio Zuid-Limburg.

Op 10 juli 2018 is door de Veiligheidsregio advies gegeven welke maatregelen nodig zijn om de risico's te beperken. Dit advies is tevens een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Deze brief is als Bijlage 5 Advies Veiligheidsregio toegevoegd aan dit bestemmingsplan.

Het aspect externe veiligheid is geen belemmering voor de realisatie van de vrijstaande woning.

Hoofdstuk 5 Overige ruimtelijke aspecten

Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in hoofdstuk 4, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.

5.1 Archeologie

5.1.1 Algemeen

De toenemende bedreiging van het archeologische erfgoed in heel Europa, niet alleen door natuurlijke processen of ondeskundig gebruik van het bodemarchief, maar ook door ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening, gaf aanleiding voor het in 1992 door de Europese lidstaten ondertekende Verdrag van Valletta of ook wel Verdrag van Malta genoemd.

Doel van het archeologisch (voor)onderzoek is het waar nodig beschermen van archeologische waarden en het streven naar behoud van de waarden in de bodem (in situ). De essentie van het archeologisch (voor)onderzoek is het verkrijgen van gegevens over de archeologische resten in de bodem teneinde in een vroeg stadium een goede afweging te kunnen maken van alle bij een ruimtelijk besluit betrokken belangen.

5.1.2 Onderzoek

Voor het plangebied geldt deels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' en deels 'Waarde - Archeologie 4'. Hiervoor geldt dat bij bodem ingrepen groter dan 2.500 m2, archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Aangezien het plangebied circa 1.500 m2 groot is, is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

5.1.3 Conclusie

Het aspect archeologie is geen belemmering voor de realisatie van de vrijstaande woning.

Ook voor vrijgegeven plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016, dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de gemeente, provincie of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

5.2 Kabels en leidingen

Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden.

De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Bij het nader uitwerken van de aansluitingen, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.

5.3 Verkeer en parkeren

Met betrekking tot de planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.

5.3.1 Verkeersstructuur

De ontsluiting van de woning vindt plaats op de Bosserveldlaan. Het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de te realiseren woning bedraagt, conform de vuistregels van de CROW, per nieuwe woning circa 8 per werkdagetmaal. Dit is voor de omliggende wegen geen enkel probleem en dus verantwoord in het kader van de afweging goed woon- en leefklimaat.

5.3.2 Parkeren

Om te kunnen voldoen aan de gestelde parkeernormen dient per woning een minimum van twee parkeerplaatsen beschikbaar te zijn. De kavel biedt voldoende ruimte om twee parkeerplaatsen te realiseren en voldoet daarmee aan de gestelde parkeernorm.

5.4 Water

5.4.1 Algemeen

In de loop van de tijd hebben ruimtelijke ontwikkelingen in Nederland veel ruimte aan water en/of waterbergingslocaties onttrokken. Aan het begin van deze eeuw is geconstateerd dat ruimtelijke ontwikkelingen de ruimte voor water niet verder zouden mogen beperken. Juist meer ruimte voor water is nodig om klimaatveranderingen, zeespiegelrijzing en bodemdaling op te vangen. Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets.

Het doel van deze watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De meerwaarde van de watertoets is dat zij zorgt voor een vroegtijdige systematische aandacht voor het meewegen van wateraspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

De wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) regelt een verplichte waterparagraaf in de toelichting bij de genoemde ruimtelijke plannen en een uitbreiding van het vooroverleg met de waterschappen. De verplichting geldt formeel niet voor de structuurvisie. De ruimtelijke structuurvisie is een belangrijk instrument, omdat hierin de strategische ruimtelijke keuzen (locatiekeuzen) voor water en ruimtelijke ontwikkelingen worden gemaakt. Het instrument is vorm- en procedurevrij. Gezien het belang van het instrument is het wel noodzakelijk de waterbeheerder hier goed bij te betrekken.

Provinciaal beleid

De provincie Limburg kent ook als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.

Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer.

5.4.2 Onderzoek

In april 2018 is via de digitale watertoets het online instrument via www.dewatertoets.nl de watertoets uitgevoerd. Op basis hiervan blijkt dat het plangebied zich bevindt binnen het beheersgebied van het Waterschap Limburg

Uit de watertoets blijkt dat dit plan geen of weinig negatieve gevolgen voor het waterbeheer heeft. Daarmee valt het plan onder zogenaamde ondergrens voor het wateradvies en kan de korte watertoetsprocedure gevolgd worden. Dit houdt in dat het waterschap geen wateradvies geeft maar dat wij vertrouwen op de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer en de gemeente om binnen het plan invulling te geven aan duurzaam waterbeheer.

Het plangebied is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied of in een waterwingebied.

Afvalwater

Het afvalwater als gevolg van onderhavige planontwikkeling wordt geloosd op de gemeentelijke riolering van de gemeente Beek. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie.

Hemelwater van onverhard en semi-verhard terrein

Het hemelwater dat valt op de onverharde en semi-verharde terreindelen binnen het plangebied zal, zonodig na beperkte oppervlakkige afstroming, rechtstreeks infiltreren in de bodem.

Hemelwater (dak)verhardingen

Het hemelwater dat valt op de nieuwe (dak)verharding zal worden opgevangen en oppervlakkig worden afgevoerd, hetzij via aanwezige paden hetzij via goten, naar een hemelwateropvangvoorziening (wadi aan de wegzijde van de te realiseren woningen).

Capaciteit hemelwatervoorziening

Bij nieuwbouw dient 100% van het verharde oppervlak afgekoppeld te worden. Om te beoordelen hoe groot de te realiseren hemelwatervoorziening moet zijn, dient de hoeveelheid af te voeren hemelwater te worden berekend bij extreme buien van t=25 (35 mm) en t=100 (45 mm).

Zoals hierboven beschreven is het nieuwe verharde oppervlak circa. 300 m2 voor de vrijstaande woning.

Voor een bui t=25 impliceert dit (300 x 35 =) 10,5 m³ af te voeren hemelwater. Een bui van t=100 betekent dit (300 x 45 =) 13,5 m³ hemelwater.

Het Waterschap Limburg schrijft voor dat binnen 24 uur na een bui van t=25 nogmaals een bui van t=25 moet kunnen worden opgevangen. Zulks impliceert een hoeveelheid te bufferen hemelwater van (2 x 10,5) 21 m³. Bij de nadere uitwerking van de hemelwateropvangvoorziening dient met deze capaciteit rekening te worden gehouden.

Het waterschap adviseert in verband met de klimaatverandering en een aankomende normverhoging, uit te gaan van een minimale berging van 61mm per 48 uur. Dit betekend dat er (300 x 61) 18,3 m3 hemelwater opgevangen moet worden.

Opvang schoon hemelwater

In de hemelwatervoorziening wordt alleen schoon hemelwater opgevangen, waaraan geen verontreinigende stoffen zijn toegevoegd. Uitloging bij infiltratie wordt voorkomen door alleen schoon hemelwater te infiltreren in de bodem. Door het gebruik van niet-uitlogende materialen in de bouw wordt verontreiniging van het hemelwater voorkomen.

Voorkomen van wateroverlast

Door bij het bepalen van het bouwpeil en afschot hiermee rekening te houden, wordt voorkomen dat water in de te realiseren gebouwen kan vloeien. Hierbij wordt rekening gehouden met voldoende hoog bouwpeil zodat bij een mogelijke afstroming van hemelwater uit het achterliggende landelijk gebied niet tot wateroverlast kan leiden.

Daarnaast kan ten aanzien van wateroverlast voor derden worden gesteld dat hiervan geen sprake zal zijn.

5.4.3 Conclusie

Het aspect water is geen belemmering voor de realisatie van de vrijstaande woning.

De uitgevoerde watertoets is als Bijlage 6 Watertoets en Bijlage 7 Samenvatting watertoets toegevoegd aan dit plan.

5.5 Natuurtoets

5.5.1 Algemeen

Wet natuurbescherming

De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen.

Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.

Natura 2000

De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000-is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn.

Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden.

Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.

Soortbescherming

De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk ‘soortbescherming’:

  • 1. Alle van nature in Nederland in het wild levende vogels op grond van de Vogelrichtlijn (art 3.1).
  • 2. Soorten beschermd op grond van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn (art. 3.5).
  • 3. Nationaal beschermde ‘andere soorten’ (art.3.10) als vermeld in Bijlage A van de Wet Natuurbescherming alsmede alle de vaatplanten van de soorten genoemd in bijlage B van de Wet Natuurbescherming.

De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.

Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een ‘Nee, tenzij’- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.

Voor onderhavig project is het uitvoeren van een ‘Nee, Tenzij’- toets niet nodig omdat er geen wezenlijke waarden worden aangetast.

5.5.2 Onderzoek

De planlocatie aan de Bosserveldlaan, gelegen naast nummer 73 te Beek is sprake van een tot voor kort in gebruik zijnd weiland. Op het naastgelegen perceel is nieuwbouw gerealiseerd. Ten tijde van de bouw is het weiland gebruikt voor o.a. het tijdelijk plaatsen van bouwmaterialen. De locatie is gelegen aan de rand van het dorp in landelijk gebied nabij bestaande woonbebouwing (overzijde/zijde). De volgende foto's geven inzicht in de situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0888.BPBOSVELDONG18-ON01_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0888.BPBOSVELDONG18-ON01_0013.jpg"

Natuurgegevens provincie Limburg

De provincie Limburg heeft haar beschikbare natuurgegevens gepubliceerd. In de database van de provincie Limburg wordt per locatie een overzicht gegeven van aangetroffen broedvogels, vegetatie en flora. Op grond van de gegevens die afkomstig zijn uit deze database, zijn er geen waarnemingen gedaan binnen het plangebied. Omdat ter plekke van het plangebied geen waarnemingen van beschermde flora en fauna zijn gedaan, en gezien het karakter van het plangebied heeft onderhavig planvoornemen geen invloed op beschermde flora en fauna.

Gebiedsbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het Geleenbeekdal. Dit gebied is gesitueerd op een afstand van circa 2,7 kilometer van het plangebied. Gezien de voorgestane ontwikkelingen is de afstand tot dit gebied dusdanig groot dat het planvoornemen geen gevolgen heeft voor de flora en fauna in dit Natura 2000-gebied. Binnen een straal van 3 kilometer valt er geen gebied dat behoort tot het Natuurnetwerk Limburg.

Gelet op de beschikbare gegevens en het karakter van het plangebied is het onwaarschijnlijk dat er binnen het plangebied beschermde soorten voorkomen. Mochten er toch diersoorten in het plangebied voorkomen, dan zullen dit algemene soorten zijn waarvoor enkel de zorgplicht geldt. De bouw van de woning zal, indien deze soorten zich in de plangebieden bevinden, een schadelijk effect hebben daarop. Aangezien de activiteiten zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkeling, geldt een vrijstelling van de verboden opgenomen in artikel 3 van de Wet Natuurbescherming. Voor de activiteit hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd.

5.5.3 Conclusie

Dit aspect is geen belemmering voor de realisatie van de vrijstaande woning. De natuurtoets is als Bijlage 8 Natuurtoets toegevoegd aan dit plan.

Bij het ontwerp van de inrit wordt getracht de bestaande eikenbomen te handhaven. Kap is pas aan de orde als het echt niet anders kan en pas na overleg met de gemeente.. Als dit het geval is, dient de waarde van de hout/groenopstanden door de aanvrager gecompenseerd te worden omdat verplanten geen optie meer is. Voordat er gekapt mag worden, moet de waarde via de gemeente getaxeerd worden. Deze kosten zijn voor rekening van aanvrager.

5.6 Duurzaamheid

Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen.

Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen (levensloopbestendig).

Duurzaam bouwen heeft een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van de bebouwing. Tijdens de bouw kan door zuinig om te gaan met bouwmaterialen worden voorkomen dat er onnodig afval ontstaat. Bovendien zal waar mogelijk gebruik worden gemaakt van authentieke bouwmaterialen.

In onderhavig plan zijn met name de bouwkundige aspecten van belang. Deze zullen verder worden uitgewerkt in de aanvraag van de omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 6 Toelichting op de regels

6.1 Inleiding

Er is rekening gehouden met de wijze van presenteren door gebruik te maken van het Standaard Vergelijkbaar Bestemmingsplan 2012 (SVBP2012). De regels zijn als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 1 komen de Inleidende regels aan bod. Het betreft hier de Begrippen en Wijze van meten. In hoofdstuk 2 Bestemmingsregels zijn de regels behorende bij de bestemming opgenomen. Hoofdstuk 3 Algemene regels, bevat verschillende algemene bepalingen die van toepassing zijn. Tot slot zijn de Overgangs- en slotregels opgenomen in hoofdstuk 4.

6.2 Regels

Conform de SVBP2012 dienen de regels van een bestemmingsplan volgens een bepaalde opbouw te worden opgesteld, waarbij opgemerkt dient te worden dat niet elk bestemmingsplan alle elementen van navolgende opbouw bevat:

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

  • Begrippen
  • Wijze van meten

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

  • Bestemmingen
  • Dubbelbestemmingen

De volgende bestemmingen zijn aan de orde:

Agrarisch met waarden - Landschap

Deze gronden zijn bestemd voor: het behoud en/of herstel van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden,

Wonen

Deze gronden zijn bestemd voor o.a : wonen, parkeren, groen, tuinen en erven.

Waarde - Archeologie 3 en 4

De gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.

Hoofdstuk 3: Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel
  • Algemene gebruiksregels
  • Algemene aanduidingsregels
  • Algemene afwijkingssregels
  • Algemene wijzigingsregels
  • Algemene procedureregels
  • Overige regels

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht
  • Slotregel

6.3 Verbeelding

Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/maatvoeringsaanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel ‘Grondexploitatie’. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.4 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.

Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog géén exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).

Artikel 6.12 lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.

Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12 lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:

  • het verhaal van kosten over de in het plan of besluit begrepen kosten is anderszins verzekerd;
  • het is niet nodig een tijdvak te bepalen waarbinnen de grondexploitatie zal plaatsvinden;
  • het is niet nodig een fasering op te nemen waarbinnen werken, werkzaamheden en bouwplannen uitgevoerd moeten worden;
  • het is niet nodig eisen en/of regels omtrent de uitvoering te stellen aan het bouwrijp maken en/of de inrichting van de openbare ruimte en/of de aanleg van nutsvoorzieningen;
  • het is niet nodig regels te stellen omtrent de uitvoering van de in het bestemmingsplan opgenomen bepalingen omtrent sociale huur en/of koopwoningen, kavels voor particulier opdrachtgeverschap of branches in de detailhandel.

De gemeente Beek sluit een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer, waarmee het verhaal van kosten ‘anderszins is verzekerd’.

Hoofdstuk 8 Vooroverleg, inspraak en formele procedure

8.1 Inleiding

De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerp bestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

8.2 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg plegen andere betrokken overheden en overheidsdiensten (wettelijke adviseurs). Daarbij moet worden gedacht aan naburige gemeenten, het waterschap, en de diensten van het Rijk en de provincie. Overleg met het waterschap is altijd verplicht, terwijl het tot de verantwoordelijkheid van de gemeente behoort om te beoordelen of overleg met de desbetreffende diensten van het Rijk en de provincie nodig is. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van overeenkomstige toepassing.

De bedoeling van dit vooroverleg is voornamelijk om de opstellers van het plan tijdig de mogelijkheid te geven het plan desgewenst aan opmerkingen van andere overheden aan te passen.

Voorliggende planontwikkeling wordt door de gemeente in het kader van artikel 3.1.1 Bro voorgelegd voor advies aan de betreffende instanties.

Het voorliggende plan is ter beoordeling toegezonden aan de provincie Limburg. Zij hebben aangegeven enkele opmerkingen te hebben, welke in het plan verwerkt dienden te worden. De vooroverlegreacties welke ontvangen zijn van de provincie zijn adequaat verwerkt in het bestemmingsplan, zodat de provincie geen zienswijzen zal indienen op het plan.

Ingevolge artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening dienen burgemeester en wethouders te besluiten en te publiceren of er terinzagelegging van het bestemmingsplan plaatsvindt, of er zienswijzen kunnen worden ingediend en of een onafhankelijke adviesinstantie advies uitbrengt. Ook is in voornoemd artikel bepaald dat het voornemen tot het voorbereiden van een bestemmingsplan, waarbij geen MER wordt opgesteld, dient te worden gepubliceerd conform artikel 3:12, lid 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht en langs elektronische weg.

Op grond van de inspraakverordening van de gemeente Beek wordt geen voorontwerp van onderhavig bestemmingsplan ter visie gelegd.

8.3 Formele procedure

8.3.1 Zienswijzen

Het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan heeft vanaf .... 2018 tot en met ..... 2018 voor zienswijzen ter visie gelegen. Gedurende deze termijn is .... zienswijze ingekomen.