Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Partiële herziening bestemmingsplan Kern Beek - Achter de Beek 9-13 te Beek
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0888.BPACHTERDEBEEK10-OH01

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

1. De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. woningen;
b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen,
met de daarbij behorende:
c. tuinen, erven en verharding;
d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
e. parkeervoorzieningen;
f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
g. doeleinden van openbaar nut.
 
2. Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing.

3.2 Bouwregels

1. Algemeen
Op de voor ‘Wonen’ aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
a. woningen;
b. bijgebouwen;
en de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen.
 
2. Regels met betrekking tot het bouwvlak
a. Het hoofdgebouw dient in het bouwvlak te worden gebouwd;
b. Ter plekke van de bouwaanduiding ‘gestapeld’ op de verbeelding zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan;
c. In het bouwvlak mag ten hoogste het op de verbeelding middels de daartoe bedoelde maatvoeringsaanduiding aangeduide aantal woningen worden gebouwd;
d. het hoofdgebouw bestaat uit maximaal 2 bouwlagen;
e. De hoogte van een bouwlaag mag niet meer bedragen dan 3,50 meter;
f. De bouwhoogte in het bouwvlak mag niet meer bedragen aangeduid op de verbeelding middels de maatvoeringsaanduiding ‘maximale bouwhoogte’;
g. De voorgevel dient in de naar de weg gekeerde bouwgrens te worden gebouwd;
h. De breedte van de woning dient ten minste 5,50 meter te bedragen.
 
3. Regels met betrekking tot het bijgebouwenvlak
Bijgebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bijgebouwenvlak, met dien verstande dat:
a. de goothoogte maximaal 3,00 meter bedraagt;
b. de bouwhoogte maximaal 5,00 meter bedraagt;
c. de oppervlakte van de bijgebouwen per gestapelde woning maximaal 20 m² bedraagt;
d. het bijgebouwenvlak voor 100% mag worden bebouwd;
e. de dakhelling niet steiler mag zijn dan de dakhelling van het bijbehorende hoofdgebouw.
 
4. Overige regels met betrekking tot bebouwing
a. Het bouwvlak c.q. de voorgevelrooilijn mag niet door bebouwing, waaronder begrepen carport/overkapping, worden overschreden, met uitzondering van overschrijding ten behoeve van:
  1. ondergeschikte onderdelen van het gebouw, als schoorstenen, lichtkoepels en antennes, met uitzondering van liftopbouwen en luchtbehandelingsinstallaties.
b. Binnen het bestemmingsvlak mag de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 3,00 meter bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de hoogte voor de naar de weg gekeerde bouwgrens niet meer dan 1,00 meter en achter de naar de weg gekeerde bouwgrens niet meer dan 2,00 meter mag bedragen.

3.3 Nadere eisen

1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
a. het straat- en bebouwingsbeeld;
b. de milieusituatie;
c. de verkeersveiligheid;
d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
e. de sociale veiligheid;
f. de externe veiligheid.
 
2. Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op de verbetering van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
 
3. Burgemeester en wethouders dienen bij het stellen van nadere eisen, de volgende procedureregels in acht te nemen:
a. het voornemen tot het stellen van nadere eisen ligt gedurende ten minste vier weken ter gemeentesecretarie voor één ieder ter inzage;
b. Burgemeester en wethouders maken de nederlegging tevoren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huis bladen, die in de gemeente worden verspreid en voorts op gebruikelijke wijze bekend, met dien verstande dat de kennisgeving tevens langs elektronische weg geschiedt;
c. de bekendmaking houdt in de bevoegdheid van belanghebbenden tot het schriftelijk naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder a genoemde termijn;
d. Burgemeester en wethouders delen aan hen, die zienswijzen naar voren hebben gebracht, de beslissing daaromtrent mede.

3.4 Specifieke gebruiksregels

1. Gebruik van de grond
Onder verboden gebruik van de grond wordt ten minste verstaan verhuur van parkeervoorzieningen aan derden en het gebruik van de grond anders dan voor:
a. tuin/erf;
b. parkeer- en/of groenvoorzieningen;
c. opslagdoeleinden, ten behoeve van normaal bij de bestemming van de grond behorend gebruik. Als strijdig gebruik wordt in ieder geval aangemerkt de opslag van explosie- en/of brandgevaarlijke goederen en stoffen.
 
2. Gebruik van opstallen
Onder verboden gebruik van opstallen wordt tenminste verstaan het gebruik van opstallen voor:
a. gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
b. ambachtelijke en/of industriële doeleinden;
c. groothandel;
d. detailhandel;
e. horeca;
f. dienstverlening;
g. opslagdoeleinden, anders dan ten behoeve van normaal bij de bestemming van de grond behorend gebruik. Als strijdig gebruik wordt in ieder geval aangemerkt de opslag van explosie- en/of brandgevaarlijke goederen en stoffen.
 
3. Aan huis gebonden beroep.
Het verbod om de voor ‘Wonen’ aangewezen gronden en opstallen te gebruiken als beroepsmatige werk- en/of opslagruimte is niet van toepassing op het gebruik van ruimten binnen de woning ten behoeve van de uitoefening van een aan huis gebonden beroep, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
a. maximaal 35 m² van het vloeroppervlak van de woning voor deze functie wordt gebruikt;
b. degene die de activiteiten uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
c. dit gebruik mag geen ernstige of onevenredige hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;
d. de ruimtelijke uitstraling is in overeenstemming met de woonfunctie;
e. in de parkeerbehoefte wordt voorzien op eigen terrein, overeenkomstig de richtcijfers uit de ASVV/CROW;
f. er is geen sprake van een grote verkeersaantrekkende werking. De aanwezige infrastructuur moet hierop berekend zijn;
g. er mag geen detailhandel plaatsvinden.

3.5 Sloopvergunning

1. Omgevingsvergunningsvereiste
a. Het is verboden om bouwwerken, op de verbeelding nader aangeduid als ‘beeldbepalend’, geheel of gedeeltelijk te slopen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning); het aantasten of vernietigen van cultuurhistorische elementen van cultuurhistorische waardevolle bouwwerken wordt gelijkgesteld met het geheel of gedeeltelijk slopen van bouwwerken;
b. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning voor het geheel of gedeeltelijk slopen van op de verbeelding als ‘beeldbepalend’ aangeduide bouwwerken dient een bouwhistorisch onderzoek te worden overgelegd.
c. Over het verzoek om omgevingsvergunning dient de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit om advies te worden gevraagd.
 
2. Uitzondering omgevingsvergunningsvereiste
Het in lid 3.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden:
a. welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerking treden van dit bestemmingsplan;
b. waarvoor ten tijde van het inwerking treden van dit bestemmingsplan reeds een omgevingsvergunning is verleend;
c. welke voortvloeien uit bouwactiviteiten waarvoor omgevingsvergunning is verleend.
 
3. Criteria voor omgevingsvergunning
De omgevingsvergunning kan worden verleend indien:
a. indien uit een cultuur-/bouwhistorisch projectonderzoek blijkt, dat de cultuurhistorische waarden niet op onaanvaardbare wijze worden verstoord, casu quo worden behouden, versterkt en/of ontwikkeld;
b. indien uit een onderzoek als genoemd onder sub a blijkt dat de aanwezige waarden worden verstoord dan wel vernietigd, mits:
  1. wordt gemotiveerd hoe men vanuit die waarden nieuwe ontwikkelingen realiseert die binnen de karakteristiek als gebleken uit het cultuurhistorische basisonderzoek passen;
  2. documentatie plaats vindt van de te slopen waarden;
  3. voor bijzondere materiële relicten een duurzaam toekomstperspectief ex situ wordt gewaarborgd.